In die dagen werden zeven broers en hun moeder gearresteerd en op bevel van de koning met gesels en riemen gemarteld om hen te dwingen verboden varkensvlees te eten. Bewonderingswaardig was een moeder. Als iemand het verdient dat haar nagedachtenis in ere wordt gehouden, is zij het wel. In één dag tijd zag zij zeven zonen omgekomen, maar zij doorstond het heldhaftig, omdat ze haar hoop op de Heer gevestigd hield. Vastberaden sprak ze ieder van hen bemoeidgend toe, in hun moedertaal, haar vrouwelijke overwegingen kracht bijzettend met mannelijk koelbloedigheid: Hoe jullie in mijn buik ontstaan zijn weet ik niet. Niet ik heb jullie de levenadem geschonken of de bestanddelen waaruit ieder van jullie gestaat tot een harmonisch geheel geordend. De Schepper van de wereld, die aan de oorsprong staat van het onstaan van de mens en die van alles het ontstaan heeft uitgedacht, zal jullie in zijn barmhartigheidde levensadem teruggeven, omdat jullie jezelf nu opofferen omwille van zijn voorschriften. Antiochus, ín de veronderstelling dat zij zich minachtend over hem uitliet, dacht in haar stem een belediging aan zijn adres te beluisteren. Daarom deed hij, toen alleen de jongste nog was overgebleven, niet alleen met woorden een beroep op hem, maar verzekerde hem ook met plechtige ede, dat hij hem rijk en gelukkig zou maken als hij de tradities van zijn voorouders zou afzweren. Hij zou hem dan in de kring van zijn vertouwelingen opnemen en hem belangrijke functies toevertrouwen. Maar de jongeman ging hier niet op in. Daarop riep de koning de moeder erbij en spoorde haar aan de jongen aan zijn verstand te brengen dat hij door dit aanbod aan te nemen zijn leven kon redden. Hij drong zo lang aan dat ze zich ten slotte bereid verklaarde om met de jongen te spreken. Daarmee hield ze wrede tiran echter voor de gek, want toen ze zich naar haar zoon overboog zei ze in hun moedertaal tegen hem: 'Mijn zoon, heb medelijden met mij. Negen maanden heb ik je in mijn buik gedragen, en drie jaren heb ik je gezoogd heb. Ik heb je opgevoed en grootgebracht tot wat je nu bent, en al die jaren heb ik je gekoesterd. Nu vraag ik je, mijn kind, kijk naar de hemel, en de aarde en alles wat ze bevatten, en besef dat God dit alles niet gemaakt heeft uit iets dat al bestond, en weet dat ook de mensheid op dezelfde wijze ontstaan is. Wees niet bang voor die beul, maar laat zien dat je je broers waardig bent en aanvaard de dood, dan zal ik door Gods barmhartigheid jou en je broers terugkrijgen. Nauwelijks had ze dit gezegd, of de jongen riep uit: 'Waar wacht u op? Ik gehoorzaam het bevel van de koning niet, ik gehoorzaam het bevel van de wet, die Mozes onze voorouders heeft gegeven. En u, aanstichter van alle rampspoed die de Hebreeën treft, denk maar niet dat u aan greep van God zult ontkomen.
Luister, Heer, want mijn zaak is rechtvaardig, let op mij luid geroep. Wil mijn gebed aanhoren; mijn lippen bedriegen U niet. Standvastig volg ik het pad van de wet mijn voet struikelt niet op uw wegen. Nu roep ik U aan, want Gij zult mij verhoren, Wend dus uw oor naar mij, hoor naar mijn stem. Verberg mij in de schaduw van uw vleugels, Ik ben rechtschapen en mag U aanschouwen, Uw aanblik verzadigt mij als ik ontwaak.
In die tijd was Jezus dichtbij Jeruzalem gekomen, en daar men meende, dat het Rijk Gods onmiddellijk ging verschijnen, vertelde Hij deze gelijkenis: 'Een man van hoge geboorte ging op reis naar een ver land om het koningschap te verkrijgen en dan terug te keren. Hij riep tien van zijn dienaars, gaf hun tien pond en sprak tot hen: Doet daar tijdens mijn afwezigheid zaken mee. Zijn landgenoten evenwel haatten hem en stuurden hem een gezantschap achterna om te zeggen: Wij willen niet, dat deze man koning over ons wordt. Toen hij, na het koningschap toch verkregen te hebben, was teruggekeerd, liet hij die dienaars roepen aan wie hij zijn geld gegeven had; hij wilde weten, wat ieder voor zaken gedaan had. De eerste kwam en zei: Heer, uw pond heeft er tien opgeleverd. Hij antwoorde: Uitstekend, goede dienaar! Omdat gij in iets kleins trouw zijt geweest, zult gij gezag hebben over tien steden. Daarop kwam de tweede en sprak: Heer, uw pond heeft er vijf opgebracht. Ook hem antwoordde hij: En gij, gij zult macht hebben over vijf steden. Toen kwam de derde en zei: Heer, hier is uw pond; ik heb dit weggestopt in een doek en zo bewaard; ik had angst voor u, omdat ge een streng man zijt, die terugeist wat ge niet hebt uitgezet en oogst wat ge niet hebt gezaaid. Aan hem antwoordde hij: Met je eigen woorden zal ik je veroordelen, slechte knecht. Je wist, dat ik een streng man ben, die terugeist wat ik niet uitgezet en oogst wat ik niet gezaaid heb. Waarom heb je dan mijn geld niet naar de bank gebracht? Dan had ik het bij mijn terugkomst met rente kunnen opvragen. En aan degenen die er bij stonden, beval hij: Neemt hem dat pond af en geeft het aan hem die de tien ponden heeft. Ze wierpen op: Heer, die heeft al tien ponden. Ik zeg u: Aan ieder die heeft, zal gegeven worden; maar aan wie niet heeft, zal nog ontnomen worden, zelfs wat hij heeft. En die vijanden van mij, die mensen die niet wilden dat ik koning over hen werd: brengt ze hier en steekt ze voor mijn ogen neer.' Nadat Jezus deze woorden gesproken had, trok Hij verder en ging op naar Jeruzalem.
Toen God de mensheid schiep, de man en de vrouw, zei God tegen hen: “Wees vruchtbaar en vermenigvuldig u, vervul de aarde en onderwerp haar” (Gn 1,28). Je zou kunnen zeggen dat dit het eerste gebod van God is, die verbonden is met de schepping. Zo beantwoordt het menselijke werk de wil van God. Wanneer we zeggen: “Uw wil geschiede”, laten we dan ook deze woorden over het werk benaderen die alle dagen van ons leven vullen. Wij worden ervan bewust dat we ons overeenstemmen met de wil van de Schepper als ons werk en menselijke relaties die het meebrengt, ingedrukt staan in de waarde van initiatieven, van moed, van vertrouwen, van solidariteit, die zo weerspiegelingen zijn van de goddelijke gelijkenis in ons. (...) De Schepper heeft in de mens de macht om over de wereld te heersen ingegeven; Hij vraagt hem om zo meesterschap door zijn eigen werk over het domein dat hem wordt toevertrouwd, om er al zijn vermogens in het werk te stellen om te komen tot een gelukkige ontwikkeling van zijn eigen persoonlijkheid en de hele gemeenschap. Door zijn werk gehoorzaamt de mens God en antwoordt op zijn vertrouwen. Dat is niet vreemd op de vraag van het Onze Vader: “Uw Rijk kome”. De mens handelt opdat het plan van God zich kan verwerkelijken, ervan bewust zijnde dat hij naar de gelijkenis van God gemaakt is en dus van Hem zijn kracht, zijn intelligentie, zijn vaardigheden ontvangen heeft, om een levensgemeenschap te verwerkelijken door de belangeloze liefde die hij voor zijn broeders en zusters heeft. Alles wat positief en goed is in het leven van de mens ontvouwt zich en verbindt zijn ware doel met het Koninkrijk van God. U hebt dit motto “Koninkrijk van God, leven van de mens”, goed gekozen, want zaak van God en de zaak van de mens zijn met elkaar verbonden. De wereld gaat naar het Koninkrijk van God dankzij de de gaven die God toestaat in de dynamiek van de mens. Anders gezegd: bidden opdat het Rijk van God komt, is met heel zijn wezen uitreiken naar de werkelijkheid die aan het uiteindelijke doel van het menselijke werk vormt.
In die dagen werd Eleazar, een van de belangrijkste schriftgeleerden, een man van hoge leeftijd met een voornaam uiterlijk, gedwongen varkensvlees te eten. Maar hij spuwde het uit, zoals iedereen zou moeten doen die consequent weigert voedsel te eten waarvan men zelfs niet mag nemen wanneer zijn leven op het spel staat. Hij verkoos een eervolle dood boven een onrein leven en ging vrijwillig naar het schavot. De mannen die erop moesten toezien dat hij het onreine vlees at, kenden hem nog van vroeger. Daarom namen ze hem apart en raadden hem in vertrouwen aan om vlees te halen dat hij wel mocht gebruiken, het zelf te bereiden en net te doen alsof hij het door de koning verordende offervlees at. Als hij dat deed, zou hij gevrijwaard zijn van de doodstraf en vanwege zijn oude vriendschap met hen lankmoedig behandeld worden. Maar Eleazar nam een nobel besluit, passend bij zijn hoge ouderdom en zijn eerbiedwaardige grijze haren en geheel in de lijn van zijn van jongs af aan onberispelijke gedrag, en vooral ook in overeenstemming met de heilige, goddelijke wetgeving. Hij verklaarde dat men hem maar meteen naar het dodenrijk moest sturen en zei: ‘Het zou mijn leeftijd onwaardig zijn wanneer ik huichelde en bij de jongeren de veronderstelling zou wekken dat ik op mijn negentigste jaar nog uitheemse gebruiken had overgenomen. Daarmee zou ik hen, omwille van het kleine beetje leven dat mij nog te wachten staat, op een dwaalspoor brengen en zelf een onreine smet op mijn ouderdom werpen. Zelfs als ik voor het moment mijn menselijke straf zou ontlopen, zou ik nooit aan de greep van de Almachtige ontkomen, noch bij mijn leven, noch bij mijn dood. Maar door nu met opgeheven hoofd het leven te verlaten, zal ik me mijn ouderdom waardig betonen en de jongeren het edele voorbeeld stellen dat men omwille van de eerbiedwaardige, heilige voorschriften bereid moet zijn onverschrokken een nobele dood te sterven.’ Meteen na deze woorden betrad Eleazar het schavot. Degenen die hem even tevoren nog zo welwillend tegemoet waren getreden, behandelden hem nu vijandig, omdat ze het waanzin vonden wat hij had gezegd. Vlak voor hij onder de slagen bezweek, verzuchtte hij: ‘De Heer, die beschikt over heilig inzicht, weet dat ik, die de doodstraf had kunnen ontlopen, nu weliswaar zo gegeseld word dat mijn lichaam ondraaglijke pijnen lijdt, maar dat mijn geest dit alles uit ontzag voor hem blijmoedig ondergaat.’ Zo stierf hij, en zijn dood was niet alleen voor de jongeren, maar voor bijna iedereen van ons volk een onvergetelijk voorbeeld van edelmoedigheid en deugd.