In die dagen sprak Daniel tot Koning Nebukadnessar: Koning, in het visioen dat u hebt gehad, hebt u een zeer groot en helderglanzend beeld voor u zien staan met een schrikwekkend uiterlijk. Het hoofd van dat beeld was van zuiver goud, zijn borst en armen van zilver, zijn buik en lenden van brons, zijn benen van ijzer, zijn voeten waren gedeeltelijk van ijzer en gedeeltelijk van leem. Terwijl u toekeek, werd er een steen losgekapt zonder dat er een mensenhand aan te pas kwam; die steen raakt het beeld en verbrijzelde de voeten van ijzer en leem. Tegelijkertijd vergruizelden toen het ijzer, brons, zilver en goud en werden door de wind meegevoerd als het kaf bij het dorsen van het koren. Van het beeld bleef niets over, maar de steen die het getroffen had, werd een grote berg die heel de aarde bedekte. Dat was uw droom. Nu zullen wij u zeggen wat hij betekent. Koning, koning der koningen, aan wie de God des hemels het koningschap, de macht en de kracht en de majesteit heeft geschonken overal waar mensen wonen, aan wie Hij de dieren van het veld en de vogels aan de hemel in handen gegeven heeft en die Hij over hen allen deed heersen, u bent het hoofd van goud. Maar na u zal er een ander rijk komen, dat geringer is dan het uwe, daarna een derde rijk van brons, dat over de hele aarde zal heersen, en tenslotte komt er een vierde rijk, hard als ijzer. Juist als ijzer dat alles kan vermorzelen en tot gruis maken, zal dat rijk de voorgaande rijken verpletteren en verbrijzelen. Dat de voeten en de tenen, zoals u gezien hebt, gedeeltelijk van leem, gedeeltelijk van ijzer waren, betekent het dat het een verdeeld rijk zal zijn. Maar toch zal het de hardheid van ijzer hebben, want zoals u gezien hebt, was er ijzer met modderig leem verbonden. Dat de tenen van de voeten gedeeltelijk van ijzer en gedeeltelijk van leem waren, betekent dat het rijk gedeeltelijk sterk, maar gedeeltelijk broos zal zijn. En dat, zoals u gezien hebt, het ijzer met modderig leem verbonden was, betekent: men zal trachten de delen van het rijk door huwelijken te verbinden, maar die delen zullen met elkaar geen eenheid kunnen vormen, evenmin als ijzer en leem dat kunnen. Maar in de tijd van de koningen zal de God des hemels een rijk stichten dat in eeuwigheid niet te gronde zal gaan en niet aan een ander volk zal uitgeleverd worden. Het zal al die rijken verpletteren en er een eind aan maken, maar zelf zal het in eeuwigheid blijven bestaan. U hebt immers gezien hoe er uit het gebergte, zonder dat er een mensenhand aan te pas kwam, een steen losgekapt werd, die het ijzer, het brons, het leem, het zilver en goud vergruizelde. De grote God heeft aan de koning geopenbaard wat er in de toekomst zal gebeuren. De droom is waar en de uitleg betrouwbaar.'
Loof de Heer, alle schepselen Gods, prijst en verheft Hem eeuwig. Looft Hem, alle boden des Heren, hemelse machten prijst Hem. Looft Hem wateren boven de hemel, heel zijn legermacht, prijst Hem.
In die tijd merkten sommigen op, hoe de tempel daar prijkte met zijn fraaie stenen en wijgeschenken, maar Jezus zei: 'Wat ge daar ziet: er zal een tijd komen, dat er geen steen op de andere gelaten zal worden, alles zal verwoest worden.' Ze vroegen Hem nu: 'Meester, wanneer zal dat dan plaats vinden? En wat zal het teken zijn dat dit gaat gebeuren?' Maar Hij zei: 'Weest op uw hoede, dat gij niet in dwaling gebracht wordt. Want velen zullen optreden in mijn Naam en zeggen: Ik ben het, en: Het ogenblik is nabij. Loopt niet achter hen aan. En wanneer gij hoort van oorlogen en onlusten, laat u dan niet uit het veld slaan. Dat alles moet wel eerst gebeuren, maar het einde volgt niet terstond.' Toen sprak Hij tot hen: 'Er zal strijd zijn van volk tegen volk en van koninkrijk tegen koninkrijk; er zullen hevige aardbevingen zijn, en hongersnood en pest, nu hier en dan daar, schrikwekkende dingen en aan de hemel geweldige tekenen.
Heiligen tonen ons de weg naar geluk en laten zien hoe men werkelijk mens kan zijn; te midden van de wisselvalligheden van de geschiedenis waren zij vaak de ware hervormers, die de loop van de geschiedenis uit de donkere dalen trokken waarin zij steeds opnieuw het risico liep te verzinken, en alleen door de heiligen, alleen door God, komt de echte revolutie, de beslissende verandering van de wereld. In de afgelopen eeuw hebben we revoluties meegemaakt waarvan het gemeenschappelijke programma was om niet langer iets van God te verwachten, maar het lot van de wereld volledig in eigen handen te nemen, en we hebben gezien dat daarbij steeds een menselijk en partijdig standpunt als absolute maatstaf werd genomen; het verabsoluteren van wat niet absoluut maar relatief is noemen we totalitarisme, en dat bevrijdt de mens niet, maar ontneemt hem zijn waardigheid en maakt hem tot slaaf. Het zijn niet de ideologieën die de wereld redden, maar slechts het zich richten tot de levende God, onze Schepper, de waarborg van onze vrijheid en van wat werkelijk goed en waar is; de ware revolutie bestaat uitsluitend uit ons onvoorwaardelijk wenden tot God, die de maat is van gerechtigheid en tegelijkertijd de eeuwige Liefde is, want wat kan ons anders redden dan de liefde? Er zijn velen die over God spreken, en men predikt ook haat en pleegt geweld in Zijn naam, daarom is het belangrijk het ware gezicht van God te ontdekken, zoals Jezus zei tegen Filippus: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Joh. 14,9), en in Jezus Christus, die voor ons zijn hart liet doorboren, wordt het ware gezicht van God geopenbaard; we zullen Hem volgen, samen met de grote schare van hen die ons zijn voorgegaan, en dan zullen wij wandelen op het rechte pad.
In het derde jaar van de regering van Jojakim, de koning van Juda, trok Nebukadnessar, de koning van Babel, naar Jeruzalem en sloeg het beleg voor de stad. De Heer leverde Jojakim, de koning van Juda, aan hem uit alsmede een deel van het tempelvaatwerk. De koning en het vaatwerk voerde hij naar Sinear; het vaatwerk plaatste hij in de schatkamer van de tempel van zijn god. Aan Aspenaz, zijn hofmaarschalk, gaf Nebukadnessar bevel, uit de Israëlieten enkele jongemannen te kiezen die van koninklijken bloede waren of van voornamen huize, zonder enig lichaamsgebrek, welgevormd, veelzijdig ontwikkeld, met een uitgebreide kennis en een scherp verstand, geschikt om dienst te doen in het paleis van de koning. Hij moest hun de taal en het schrift van de Chaldeeën leren. De koning bepaalde dat hun dagelijks menu moest bestaan uit de gerechten van de koninklijke tafel en de wijn die hij zelf dronk. De opleiding zou drie jaar duren; daarna zouden zij bij de koning in dienst treden. Tot deze jongemannen behoorden ook de Judeeërs Daniël, Chananja, Misaël en Azarja. Maar Daniël nam zich voor, zich niet te verontreinigen aan de gerechten van de koninklijke tafel en aan de wijn die de koning dronk. Daarom vroeg hij de hofmaarschalk om voedsel waaraan hij zich niet verontreinigen zou. En God stemde de hofmaarschalk welwillend en goedgunstig jegens Daniël. De hofmaarschalk zei tot Daniël: 'Ik vrees dat mijn heer, de koning, die bepaald heeft wat jullie te eten en te drinken krijgen, zal vinden dat jullie er niet zo goed uitzien als de andere jongemannen van jullie leeftijd en dan zijn jullie er oorzaak van dat de koning mij vanwege plichtsverzuim veroordeelt.' Daarop wendde Daniël zich tot de kamerdienaar, aan wiens zorgen de hofmaarschalk Daniël, Chananja, Misaël en Azarja had toevertrouwd, met het verzoek: ''Probeer het eens met uw dienaren en geef ons tien dagen lang alleen groenten te eten en water te drinken; vergelijk daarna ons uiterlijk met dat van de jongemannen die de gerechten van de koninklijke tafel eten en handel dan met uw dienaren naar uw bevinding.' De kamerdienaar stemde met dat voorstel in en gedurende tien dagen gaf hij hun bij wijze van proef de gevraagde kost. Toen de tien dagen voorbij waren, zagen zij er gezonder en welvarender uit dan al de andere jongemannen, die de gerechten van de koninklijke tafel hadden gegeten. Voortaan nam de kamerdienaar de spijzen en de wijn die voor hen bestemd waren weg en gaf hun groenten. Aan deze vier jongemannen schonk God wetenschap, kennis van heel de literatuur en wijsheid; Daniël stelde hij in staat visioenen en dromen te doorschouwen. Toen de tijd verstreken was die de koning had vastgesteld en ze voor hem moesten verschijnen, stelde de hofmaarschalk hen aan Nebukadnessar voor. Het onderhoud dat de koning met hen had, bewees dat niemand zich kon meten met Daniël, Chananja, Misaël en Azarja. Zo traden ze in dienst van de koning. En telkens als de koning hen raadpleegde, zag hij dat hun wijsheid en inzicht tienmaal groter was dan die van welke wichelaar of bezweerder ook in heel zijn rijk.