Op die dag zal in Juda dit lied klinken: ‘Wij hebben een sterke stad, de Heer biedt ons redding als een wal, als een muur. Open de poorten, opdat het rechtvaardige volk kan binnentreden, het volk van uw getrouwen. De standvastige is veilig bij u, vrede is er voor wie op u vertrouwt. Vertrouw altijd op de Heer, alleen op hem, want de Heer is een rots sinds mensenheugenis. Hij haalt neer wie in de hoogte leven en veilig in hun onneembare vesting wonen. Hij brengt zelf hun stad ten val, hij maakt haar met de grond gelijk, niets laat hij van haar heel. Dan wordt ze onder de voet gelopen, vertrapt door de zwakken, vertreden door de armen.’
Loof de Heer, want Hij is goed, eindeloos is zijn erbarmen. Beter te schuilen bij de Heer dan te vertrouwen op mensen. Beter te schuilen bij de Heer dan te vertrouwen op mannen met macht. Maak open de poorten van de gerechtigheid, daarbinnen wil ik de Heer gaan danken. Dit is de poort van de Heer, de vromen treden er binnen. Ik dank U, dat Gij mij gehoord hebt, dat Gij mij redding gebracht hebt. Ach Heer, geef ons uw heil, ach Heer, geef ons voorspoed. Gezegend wie komt met de naam van de Heer. Wij zegenen U vanuit het huis van de Heer. De Heer is God, Hij heeft ons licht gebracht.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar hij die de wil doet van mijn Vader die in de hemel is. Ieder nu, die deze woorden van Mij hoort en ernaar handelt, kan men vergelijken met een verstandig man die zijn huis op rotsgrond bouwde. De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de storm stak op en zij stortten zich op dat huis, maar het viel niet in, want het stond op gegrondvest op de rots. Maar ieder die deze woorden van Mij hoort, doch er niet naar handelt, kan men vergelijken met een dwaas die zijn huis bouwde op het zand. De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de storm stak op en zij beukten dat huis, zodat het volledig verwoest werd.'
Op een dag, toen Gertrudis bad voor [de gezondheid van hun Moeder] en verlangde te weten in welke toestand zij zich bevond, antwoordde de Heer: “Met onvergelijkelijke vreugde heb Ik deze dag verwacht om haar, die Ik Mij heb uitgekozen, in de eenzaamheid te leiden, opdat Ik tot haar hart zou spreken” (vgl. Hos. 2,16). “Ik ben niet teleurgesteld in Mijn verwachting”: zij antwoordt altijd volgens Mijn volmaakt welbehagen en gehoorzaamt Mij in alles tot Mijn zoetste vreugde. Dat betekent: de ziekte is die eenzaamheid waarin de Heer tot het hart spreekt, en niet tot het oor, van zijn beminde. Deze woorden die de Heer tot zijn uitverkorene spreekt, zijn de beproevingen en bekommernissen van haar hart: de zieke denkt dat zij nutteloos is, dat zij haar tijd verliest zonder resultaat, dat de anderen voor haar werken — en dat dit tevergeefs is, aangezien de gezondheid wellicht nooit zal terugkeren. Aan dit alles antwoordt zij op een wijze die overeenkomt met het goddelijk welbehagen: zij bewaart het geduld in haar hart en verlangt dat de wil van God volmaakt in haar wordt vervuld. En de Heer voegde eraan toe: “Mijn uitverkorene onderwerpt zich aan Mij tot Mijn grootste vreugde wanneer zij niet probeert te ontkomen aan de ongemakken van de ziekte. (…) Hoe zwaarder Ik haar de zwakheid en de vermoeidheid laat voelen, des te gewilliger is zij om, met geduld en fijngevoeligheid, ter vreugde van Mijn allerzoetste Hart, de nodige verzachtingen en zorg voor haar lichaam te aanvaarden. En dit is een steen meer aan haar kroon, want soms doet zij dat niet zonder moeite. Laat haar echter moed putten, wanneer zij zich herinnert dat - dank zij Mijn goedheid en tederheid - ‘alles meewerkt ten goede voor wie liefhebben’” (vgl. Rom. 8,28).
In die dagen richt de Heer van de hemelse machten op deze berg voor alle volken een feestmaal aan met uitgelezen gerechten en belegen wijnen, een feestmaal rijk aan merg en vet, met pure, rijpe wijnen. Op deze berg vernietigt Hij het waas dat alle volken het zicht beneemt, de sluier waarmee alle volken omhuld zijn. Voor altijd doet Hij de dood teniet. God, de Heer, wist de tranen van elk gezicht, de smaad van zijn volk neemt Hij van de aarde weg – de Heer heeft gesproken. Op die dag zal men zeggen: ‘Hij is onze God! Hij was onze hoop: Hij zou ons redden. Hij is de Heer, Hij was onze hoop. Juich en wees blij: Hij heeft ons gered!’ De hand van de Heer rust op de berg Sion.